Op 13 oktober vond de nationale M.e.r.-dag plaats. Thijs Kraassenberg en Steffie Bes waren aanwezig om een workshop te geven over desinformatie. De vraag die centraal stond was: ‘Hoe kunnen wij omgaan met desinformatie in ons werk?’. Een belangrijke vraag, met zo bleek, ook meerdere antwoorden.

Desinformatie, nepnieuws, complottheorieën, opruiing; het zijn allemaal termen die regelmatig voorbij komen in de (sociale) media. Het fenomeen wordt vaak aangehaald in het nieuws, tijdens talkshows, in debatten in de Tweede Kamer, op sociale media en tijdens de koffie bij familiebezoek. Maar wat is desinformatie eigenlijk precies? En wat is het ook niet? Bij de beantwoording van de vragen richten we ons op desinformatie als fenomeen in ons werkveld en de manier waarop we daar als omgevingsprofessionals mee kunnen omgaan.

De rijksoverheid heeft de volgende definitie: “Desinformatie is onware, inaccurate of misleidende informatie die met opzet wordt gemaakt en verspreid om geld te verdienen of om een persoon, sociale groep, organisatie of land te schaden.” Per ongeluk verkeerde informatie verspreiden is daarom niet gelijk desinformatie, maar wordt gezien als misinformatie. Ook andere feitenstromen, het verkondigen van meningen, selectief informatie uitlichten, satire, parodie of kritiek zijn geen vormen van desinformatie. Daar komt bij dat desinformatie niet per definitie verboden is. De bescherming van de vrijheid van meningsuiting weegt soms zwaarder dan het feit dat iets als desinformatie bestempeld kan worden. Pas als er een link ligt naar bijvoorbeeld het oproepen van geweld of discriminatie geldt dit niet meer.

Dat niet alles desinformatie is, blijkt in de praktijk lastig. We zien het etiket desinformatie steeds vaker opduiken terwijl dit lang niet altijd passend is. We lichten bijvoorbeeld allemaal wel eens selectief informatie uit, waarbij we de rest vergeten of bewust weglaten.

Onderscheidende kenmerken van desinformatie
Als we willen weten of iets desinformatie is of niet, moeten we vooral naar de intentie kijken. De intentie bij verspreiding bepaalt in belangrijke mate of iets desinformatie is of niet. Dat maakt de beoordeling en het onderscheid met misinformatie soms ook wel lastig. Er zijn meerdere motieven te bedenken waarom men desinformatie zou willen verspreiden, dat kan variëren van politieke doeleneinden, economische lobby, wegwuiven van schadelijke effecten of het kan een schreeuw om aandacht zijn. Twijfel zaaien kan zowel een doel op zich zijn, als een middel om bijvoorbeeld verwarring te zaaien en onzekerheid te brengen om daarmee de houding van mensen te beïnvloeden. Dit is een deel van het probleem met desinformatie; het hoeft niet geloofd te worden om toch zijn werk te doen. En daar ligt een belangrijke link naar ons werk waar we allemaal in meer of mindere mate met des- of misinformatie te maken krijgen. Als onjuiste informatie een rol gaat spelen, bijvoorbeeld over de effecten van een project, is dit lastig te repareren.

Desinformatie van alle tijden
Van verslagen van Romeinse veldslagen, propagandapamfletten in de 80-jarige oorlog tot aan berichtgeving in de Vietnamoorlog, het opzettelijk verspreiden van desinformatie is geen nieuw fenomeen. Echter, door de opkomst van het internet, de sociale media en de werking van algoritmes is de confirmatie bias fors toegenomen en begeven mensen zich steeds vaker in een specifieke informatiebubbel. De bubbels voorkomen andere geluiden en zorgen er voor dat we eerder bevestiging krijgen dan tegengeluid. Er bestaan zorgen dat deze effecten dusdanig groot zijn, dat het een reële bedreiging vormt voor democratieën, aldus bijvoorbeeld oud-president Barack Obama.

Omstandigheden spelen een rol
Ook in ons werk zien wij de invloed van desinformatie en de effecten daarvan toenemen. Wat belangrijk is bij het omgaan met desinformatie, is het besef dat het niet zomaar ontstaat en de verspreiders van desinformatie lang niet altijd ‘wappies’ zijn. Juist de verspreiders afschrijven als gekken werkt polarisatie, een rijke voedingsbodem voor desinformatie, in de hand.

Als we kijken naar onze praktijk zien we een aantal kenmerken van situaties waarbij de kans groter wordt dat desinformatie succes heeft.

Allereerst zien we het verspreiden van onjuiste informatie vaak gebeuren als mensen of groepen zich geraakt of bedreigd voelen worden in hun kernbelangen. Dat brengt grote spanning met zich mee. Als de spanning te hoog oploopt, kan het in de ogen van een eigenaar van deze belangen gelegitimeerd zijn om over het randje te gaan.