Het gezegde “Wat niet weet, wat niet deert” is in onderhandelingen een veelgebruikt dogma. Volgens Sun Tzu en Nicoló Macchiavelli is het volstrekt geoorloofd om de eigen positie te versterken door informatie achter te houden voor de andere partijen. Je kunt ‘winnen’ door de andere partij, bij voorkeur aangeduid als de tegenstander, dom te houden, of liever zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid toch te bedriegen. Deze onbalans in informatie ‘deert’ natuurlijk wel degelijk; het brengt immers schade toe aan de onvolledig geïnformeerde partij. Het is ook schadelijk voor de reputatie van de ‘winnende’ partij, indien het informatietekort later alsnog bekend wordt. Zo staan nogal wat organisaties in Nederland als ‘onbetrouwbaar’ bekend, omdat er in het verleden een of meerdere keren cruciale informatie is achtergehouden. Maar het zit diep in onze genen en we nemen het risico, al dan niet bewust.
Met de toegenomen toegankelijkheid van informatie via het internet, de toegenomen transparantie van onderzoeksresultaten en het groeiende aantal WOB-verzoeken is het achterhouden van informatie moeilijker geworden, maar helaas nog niet uitgebannen. Onder druk van media, politici en pensionado’s (jongere ouderen met veel kennis en nog meer vrije tijd) wordt er bij belangrijke beslissingen steeds meer informatie boven water getild, die vroeger onder de radar bleef. Daarmee is “wat niet weet, wat niet deert” een gevaarlijke strategie geworden. Voor bestuurders is onvolledig informeren sowieso een doodzonde, maar ook voor onderhandelaars in het algemeen is sprake van een risicovolle strategie, zowel vanwege het niet tot stand komen van een resultaat, als vanwege de reeds genoemde reputatieschade.
Wie onderhandelingen ziet als een vorm van samenwerken aan een gemeenschappelijk gedragen resultaat, waarbij alle partijen met winst van de onderhandelingstafel vertrekken, doet er daarom verstandig aan het achterhouden van informatie te vermijden. Als er in een bepaald project of beleidsvraagstuk sprake is van benadeling van iemands belang, bijvoorbeeld in inkomen, woongenot (inclusief NIMBY) of leefbaarheid, dan is dat een gerechtvaardigd belang. Een belanghebbende wordt vooraf geïnformeerd en wordt in de gelegenheid gesteld om zich daarover te uiten, ook als dat sterk negatief is. Organisaties in het publieke domein hebben daarbij de morele plicht om er daadwerkelijk voor zorg te dragen dat een belanghebbende daartoe in de gelegenheid wordt gesteld; het liefst op het moment dat je nog iets kan doen met/in diens belang. Is de beslissing eenmaal genomen en blijkt er daarna nog een groot probleem dat niet is afgewogen tegen andere belangen, dan kan de rechter daar consequenties aan verbinden, met alle nadelige gevolgen van dien voor de partij die de informatie heeft achtergehouden. Dat is het zorgvuldigheidsprincipe dat in wetten is verankerd en waar bijvoorbeeld de Raad van State aan toetst.
Zorgvuldige voorbereiding van besluiten vergt dat je in een zo vroeg mogelijk stadium wilt weten waar de maatschappelijke pijn van een voorgenomen besluit zit. Ook als de belanghebbende die pijn zelf nog niet voelt. In de praktijk van Strategisch OmgevingsManagement is dit één van de grootste hindernissen voor opdrachtgevers: de moed opbrengen om een slapende hond wakker te maken. Het is tevens één van de belangrijkste taken van een omgevingsmanager: de moed opbrengen om zijn opdrachtgever daartoe aan te zetten.